a

FAQ's

Waren er discriminaties in Congo ?

Al deze wetgeving was duidelijk discriminerend, aangezien zij alleen betrekking had op inheemse volkeren: blanken moesten hun veiligheid en sociale bescherming individueel financieren, hetzij door henzelf, hetzij door hun werkgevers. Men was van mening dat het niveau van hun inkomen hen daartoe in staat stelde. De aard van hun taken werd ook onverenigbaar geacht met een eventuele beperking van de duur van hun werk en met de preventie van de risico’s waaraan zij werden blootgesteld: deze laatste werden samen met andere nadelen, zoals gezin, gezondheid, enz. als inherent aan de expatriëring beschouwd. Een fictieve premie werd verondersteld deze risico’s te dekken: deze was gelijk aan het verschil in beloning tussen die van de koloniale en de grootstedelijke werknemer met dezelfde kwalificatie.

Andere discriminaties vloeiden voort uit het verschil in wettelijke regelingen. Zwarten waren onderworpen aan hun oude ongeschreven gewoonterecht, dat werd toegepast door wijze mannen die de traditie en alle flexibiliteit van interpretatie die in het “palaver” vrij spel hadden gekregen, hadden behouden. Het gebruik was echter gezuiverd van zijn strengste praktijken, die als wreed werden beschouwd: zo was de toepassing van de “chicote”, die vaak aan het koloniale systeem werd toegeschreven, maar die in feite een prekoloniale gebruikelijke straf was, geleidelijk aan beperkt tot acht slagen, en vervolgens in 1958 afgeschaft. De blanken van hun kant waren onderworpen aan de strengheid van het geschreven recht, geïnspireerd door het Belgische recht.

De bescherming van de inheemse belangen was de basis van het grondbezitsysteem: hun grond kon in principe alleen door hen worden gebruikt, en “braakliggende grond” moest, om te kunnen worden gebruikt, aanleiding geven tot een speciale onderzoeksprocedure om na te gaan of de “inheemse” rechten nu of in de toekomst niet zouden worden geschonden, en in welke mate compensatie moest worden betaald. Het kappen van een enkele boom in het evenaarsbos zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot het recht op financiële compensatie ten gunste van de dichtstbijzijnde inheemse gemeenschap. Een dicht geheel van wetgeving, bekend als “inheemse bescherming”, beschermde de andere rechten van de inheemse bevolking, die voortvloeiden uit hun gewoonten of “mensenrechten”, en die aan Belgisch Congo waren opgelegd lang voordat het door de Verenigde Naties werd gehandhaafd. Bovendien werd, vooral na de oorlog, sociale wetgeving op basis van Europese modellen (duur, veiligheid en gezondheid op het werk, pensioenregeling, gezinstoelagen) ingevoerd, met name voor werknemers met een niet gewoonterechtelijke achtergrond.

In de zin van discriminatie ten nadele van zwarten was de scheiding van “steden”, Europees aan de ene kant, zwart aan de andere kant, en plaatsen van ontspanning en plezier: bars, restaurants, bioscopen, enz. het meest zichtbaar in de steden. Dit was niet het gevolg van wettelijke bepalingen die een soort apartheid zouden hebben ingesteld, maar gewoonweg van het feit dat Europese nederzettingen oorspronkelijk werden opgericht, en zich vervolgens ontwikkelden, naast en aan de rand van de inheemse dorpen. Zou het nodig zijn geweest, om verdere beschuldigingen te voorkomen, dat ze zich schaamteloos zouden vestigen te midden van het inheemse leefgebied? Het grote verschil in levensstijl heeft de feitelijke situatie vanaf het begin bestendigd, en de politiepraktijken die gericht zijn op het handhaven van de orde en veiligheid in hun respectievelijke omgevingen hebben dit tot op zekere hoogte geïnstitutionaliseerd. Het is veelzeggend dat wanneer vermenging werd aangemoedigd, dit van zeer korte duur was: heel snel hervatten zwarten en blanken de gewoonte om zich alleen op de werkplek te mengen; ’s avonds ging ieder naar huis, naar zijn of haar vertrouwde omgeving. Dit is vandaag de dag nog hhel vaak het geval, bijna veertig jaar na de onafhankelijkheid.